Skip to the navigation Skip to the content

Wat is Phytophthora?

Phytophthora infestans behoort tot de Oömycoten, de eischimmels of waterschimmels. Hoewel deze groep organismen er uitziet als schimmels zijn ze het eigenlijk niet. Ze zijn eerder verwant aan bepaalde algen. Hun celwanden zijn opgebouwd uit ander materiaal dan die van schimmels, ze zijn diploïd en ze maken sporen die kunnen zwemmen.

Levenscyclus

Ongeslachtelijke voortplanting

Als er geen geslachtelijke voortplanting plaatsvindt, overwintert P. infestans in de vorm van schimmeldraden (mycelium) in de aardappelknol. Vaak blijven er bij de oogst aardappels achter, in de grond of op afvalhopen. In het voorjaar kan dan vanuit deze knollen herinfectie plaatsvinden. Vorming van sporendragers (sporulatie) kan plaatsvinden op het knoloppervlak of op jonge uitlopers. Sporangiosporen kunnen door de lucht verspreid worden.

Voor de ontwikkeling van ziekte zijn de temperatuur en de aanwezigheid van vocht erg belangrijk. Sporendragers worden gevormd aan de onderzijde van het blad en op stengels wanneer de relatieve vochtigheid groter is dan 90%. Dit kan plaatsvinden bij temperaturen van 3-26°C, maar optimaal bij 18-22°C. Bij een temperatuur van 21-26°C kiemt de spore door middel van een kiembuis. Onder vochtige omstandigheden, bij een temperatuur onder de 18°C, worden in de sporangiospore binnen enkele uren 6 tot 8 zoösporen gevormd.

Alle sporangiosporen en zoösporen zijn in staat om de plant te infecteren. Dit gebeurt door middel van een appressorium, een structuur waarmee Phytophthora met behulp van osmotische kracht door de plantencel heen breekt. Hij infecteert daarna verder het bladweefsel, parasiterend op de plantencellen met behulp van zogenaamde haustoria.

Na enkele dagen worden, onder vochtige weersomstandigheden, nieuwe sporendragers gevormd die aan de onderzijde van het blad door de huidmondjes naar buiten steken. De sporangiosporen kunnen weggevoerd worden door de wind, naar andere bladeren of planten, of weggespoeld met regenwater de grond in. In de grond kunnen knollen geïnfecteerd worden, waarin de ziekteverwekker kan overwinteren.

 

Geslachtelijke voortplanting

Voor geslachtelijke voortplanting zijn 2 verschillende parings-typen nodig, het A1- en het A2-type. Tot de jaren ’80 kwam in Europa alleen type A1 voor en was er dus geen geslachtelijke voortplanting. Dit houdt in dat er geen recombinatie van genen plaatsvond. Sinds de introductie van het A2-type in Europa vanuit Mexico is geslachtelijke voortplanting algemeen en worden er steeds nieuwe stammen gevormd, wat de bestrijding bemoeilijkt.

Geslachtelijke voortplanting vindt plaats wanneer het A1- en het A2-paringstype met elkaar in contact komen. Door versmelting van het antheridium (gevormd door het ene type) en het oögonium (gevormd door het andere type) ontstaat een oöspore: een dikwandige geslachtelijke spore, die langdurig (enkele jaren) kan overleven. Deze kan kiemen en een sporendrager vormen met sporangiosporen.

Het feit dat uit 1 sporangiospore meerdere zoösporen ontstaan verklaart waarom de ziekte ernstiger is bij koel en vochtig weer. Tijdens perioden met koele nachten, warme dagen en een nat gewas door regen, mist of dauw kunnen aardappelvelden binnen 3 weken totaal worden verwoest door de aardappelziekte.

symptomen

Op het blad

Op het blad ontstaan waterige vlekken (lesies) die omgeven zijn door een lichtgroene hof. Bij vochtig weer is in deze hof aan de onderkant van het blad een witachtig schimmelpluis waar te nemen, dat uit sporendragers en de daarop gevormde sporen bestaat. Onder vochtige omstandigheden verkleurt het sporulerende gedeelte binnen een dag van lichtgroen naar bruin en breiden de lesies zich snel uit. Daarbij wordt in snel tempo het hele loof vernietigd.

Op de stengel

Op de stengel komen grote bruine lesies voor die de stengel omvatten. Onder vochtige omstandigheden wordt hierop sporulerend schimmelpluis gevormd. Stengellesies onstaan meestal vroeg in het seizoen vanuit bladoksels, wanneer vocht in de bladoksels blijft staan. Sporen kunnen daarin kiemen en de plant indringen.

Op de knol

Aardappelknollen worden geïnfecteerd wanneer de sporen van de sporendragers van het blad afspoelen en in de grond terechtkomen. Door groeischeuren of lenticellen kan de schimmel de knol binnendringen. Geïnfecteerde delen hebben een rood-paarsachtige kleur. Tijdens bewaring kan sporulatie plaatsvinden op het knoloppervlak. Een geïnfecteerde aardappel verrot meestal snel als gevolg van bacteriën die de knol veranderen in een stinkende massa.